Revelation of John 2

1Schrijf aan den engel der Gemeente van Efeze: Dit zegt Hij, Die de zeven sterren in Zijn rechter hand houdt, Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt:
 den engel Dat is, opziener, of herder der gemeente; gelijk Rev 1:20 is verklaard; en hier wordt het in het enkelvoud gesteld, òf om het gehele gezelschap der opzieners daardoor te verstaan, gelijk Mal 2:7, onder den naam van engel onder één het gehele college der priesters wordt verstaan; òf omdat een onder hen in orde den voorrang had, door wien het den ander werd aangediend, gelijk blijkt uit Act 20:17, Act 20:28, dat er meer ouderlingen of opzieners in deze gemeente van Efeze waren, aan wie gezamenlijk Paulus in zijn laatste afscheid gebiedt, dat zij zouden acht nemen op zichzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest hen tot Episcopus, dat is Opzieners gesteld had, om de gemeente te hoeden. Zo is het dan ongegrond, dat door enigen hieruit enige bisschoppelijke macht van één boven de anderen besloten wordt. Want ook zelfs hetgeen aan den engel der gemeente hier wordt geschreven, wordt tot waarschuwing der gehele gemeente geschreven, gelijk blijkt uit vs.7, en Rev 1:11.
,
 Efeze Van de ligging dezer stad, zie hiervoor Rev 1:11.
,
 Hij, die Namelijk Christus, wien deze eigenschappen toegeschreven zijn, Rev 1:13, Rev 1:16, waar deze ook zijn verklaard.
,
 wandelt: Namelijk om die te verzorgen van hun geestelijk licht en versiering [gelijk de priesters in den tempel het uiterlijk gewoon waren te doen], en om acht te nemen op hun goede orde en regering. Niet dat Hij niet met Zijn lichaam alomtegenwoordig is, maar omdat Hij Zijn gemeenten door Zijnen Geest en Woord altijd nabij is, verlicht en regeert, gelijk Hij Mat 18:20, en Mat 28:20, belooft. Zie dergelijke Lev 26:12.
2Ik weet uw werken, en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt dragen; en dat gij beproefd hebt degenen, die uitgeven, dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet; en hebt ze leugenaars bevonden;
 Ik weet Dat is, al uw doen, goed en kwaad, gelijk in het volgende verklaard wordt; en hier spreekt Christus niet van enkel wetenschap alleen, maar van een wetenschap, die met een werkende zorg en voornemen om dat te belonen, of te bestraffen, is vergezeld, gelijk in al de brieven zal verklaard worden.
,
 uw arbeid, Namelijk in het gestadig leren en vermanen. Zie 1Th 5:12; 1Ti 5:17.
,
 uw lijdzaamheid, Namelijk in het verdragen van vervolgingen, gelijk vs.3 breder verhaald wordt.
,
 de kwade Dat is, die ergernissen aanrichten in leer of leven. Zo wordt hier dan zijn ijver geprezen in het oefenen van de kerkelijke tucht.
,
 beproefd Grieks verzocht, of zo beproefd en onderzocht, dat gij hun valsheid hebt aan den dag gebracht.
,
 dat zij Dat is, die voorgaven dat zij door Christus waren gezonden, gelijk vele valse leraars en valse apostelen in dien tijd reeds in de gemeenten opstonden, Act 20:29, enz.; 2Co 11:13, enz.
3En gij hebt verdragen, en hebt geduld; en gij hebt om Mijns Naams wil gearbeid, en zijt niet moede geworden. 4Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.
 uw eerste Dat is, uw eersten ijver in het oefenen van uw ambt en van de werken der liefde, gelijk vs.5 verklaard wordt.
5Gedenk dan, waarvan gij uitgevallen zijt, en bekeer u, en doe de eerste werken; en zo niet, Ik zal u haastelijk bij komen, en zal uw kandelaar van zijn plaats weren, indien gij u niet bekeert.
 waarvan Dat is, van hoe groten ijver tot hoe grote slapheid.
,
 bekeer Namelijk tot uw vorigen ijver. Want dat hij niet geheel van de liefde en van het geloof was vervallen, blijkt uit den lof, die in vs.2,3, en vs.6 hem door Christus nog wordt gegeven.
,
 haastelijk Namelijk met mijn straffen en kastijdingen.
,
 uw kandelaar Dat is, uw gemeente, gelijk hiervoor Rev 1:20 is verklaard. Waaruit blijkt dat ook de gemeente in dezelfde verslapping was vervallen, die Christus door dit dreigement tot haar eersten ijver wil verwekken. Want hoewel Christus' gemeente nimmer vergaat, Mat 16:18, zo wordt zij nochtans wel van de ene plaats genomen, en op een andere geplant, gelik Christus den Joden dreigt, Mat 21:43.
6Maar dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaieten haat, welke Ik ook haat.
 der Deze secte der Nicolaïeten leerde, gelijk enige oude schrijvers getuigen, dat hoererij geen zonde was, en dat afgodenoffer te eten geoorloofd was, waartegen het besluit der apostelen, Act 15:29, is gesteld. Sommigen menen dat Nicolaüs, een van de eerste diakenen, Act 6:5, daarvan de stichter zou zijn geweest, die als een andere Judas van de zuiverheid der leer van Christus zou zijn vervallen, hoewel anderen hem verontschuldigen, en menen dat een andere Nicolaüs daarvan de invoerder geweest is, die den naam van diaken Nicolaüs daartoe heeft misbruikt. Zie Euseb. Hist.lib.3, hfdst. 26, en Iren. lib.1, hfdst.7.
7Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is.
 oren Grieks oor. Zie Mat 13:43; Mar 4:9.
,
 den boom Grieks het hout des levens. Dit ziet op den boom des levens, die in het midden van het aardse paradijs genomen wordt als een beeld en schaduw van den hemel, of woonstede der uitverkorenen in den hemel, gelijk ook Luk 23:43, en 2Co 12:2, 2Co 12:4. De boom des levens is een schaduw van Christus, de oorsprong des levens, waaraan eeuwige gemeenschap zullen hebben die in het geloof volstandig blijven, gelijk ook hierna in het hemelse Jeruzalem deze boom des levens geplant staat, Rev 22:2, wiens bladeren dienen tot gezondmaking der heidenen, wier gezondmaking uit Christus alleen voortkomt; Joh 11:25; Act 4:12.
8En schrijf aan den engel der Gemeente van die van Smyrna: Dit zegt de Eerste en de Laatste, Die dood geweest is, en weder levend is geworden:
 den engel Zie de aantekeningen vs.1.
,
 Smyrna Dit was ook een voorname stad in Jonië, aan de zee gelegen, wat noordelijker dan Efeze, waaruit zij als een kolonie was gesproten.
,
 de eerste Zie de aantekeningen Rev 1:8.
,
 die dood Namelijk naar Zijn menselijke natuur; 1Pe 2:18.
,
 weder levend Namelijk door Zijn opstanding uit de doden. Of was levende; namelijk naar Zijn goddelijke natuur, toen Hij dood was naar Zijn menselijke.
9Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede ( doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.
 armoede Namelijk door de beroving van uwe goederen in de verdrukking.
,
 rijk Namelijk naar den geest, of naar de geestelijke en hemelse goederen, die geen vervolgers kunnen ontnemen; Mat 6:19.
,
 de lastering Namelijk waarmede zij Christus als een verleider, en Zijn gemeente als vijanden der wet, afvalligen van Mozes en als oproermakers lasteren; gelijk doorgaans in het Evangelie en in de Handelingen der Apostelen voorkomt, en zij onder dezen dekmantel de christenen vervolgden. Zie Act 13:50, en Act 14:2, en elders.
,
 zeggen Dat is, roemen dat zij Joden zijn en dienvolgens Gods volk en ijveraars voor de wet; Rom 2:17, enz.
,
 zijn het Dat is, zijn geen rechte Joden, noch Abrahams kinderen, gelijk zij roemen, maar zijn kinderen des duivels, wiens werken zij navolgen; Joh 8:39, enz.
,
 een synagoge Dat is, vergadering. Daar de Joden hun vergaderingen of gemeenten synagogen noemden, zo gebruikt daarom de Evangelist dit woord.
10Vrees geen der dingen, die gij lijden zult. Ziet, de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt; en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.
 Vrees Namelijk zo dat gij daarom zoudt afwijken of kleinmoedig worden.
,
 de duivel Namelijk door zijn werktuigen, de tirannen, die hij daartoe zal verwekken.
,
 in de Namelijk om hun allerlei smaad en verdriet aan te doen.
,
 verzocht Of beproefd wordt; namelijk of gij standvastig bij de waarheid zult blijven.
,
 van tien Sommigen nemen deze dagen voor zoveel jaren, Num 14:34; gelijk onder keizer Trajanus een tienjarig vervolging tegen de christenen kort hierna is verwekt. Anderen nemen het voor een kleinen of korten tijd, Hos 6:2; daar dit hier tot vertroosting wordt bijgebracht.
,
 tot den Dat is, zo dat gij den dood zelfs niet ontziet; of tot het einde toe.
,
 de kroon Dat is, het eeuwige leven tot een kroon of genadige vergelding van uw arbeid, 1Pe 5:4; een gelijkenis genomen van die om een prijs strijden of lopen. Zie 2Ti 4:7-8.
11Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, zal van den tweeden dood niet beschadigd worden.
 den tweeden Dat is, de eeuwige dood; want gelijk de eerste dood is de scheiding der ziel van het lichaam, zo is de tweede dood een scheiding en verstoting van de mensen van God, gevoegd met eeuwige smarten en pijniging in de hel, gelijk Johannes zulks verklaart; Rev 20:14, en Rev 21:8.
12En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Pergamus is: Dit zegt Hij, Die het tweesnijdend scherp zwaard heeft:
 Pérgamus Deze stad Pergamus was de hoofdstad van een deel van Klein-Azië, waar de Attalische koningen hun hof tevoren hadden gehad, en waar nu de Romeinse stadhouders hun hof ook hielden; welke stad daarom vol pracht, ongerechtigheid, hoererij en afgoderij was, hebbende een tempel, waar de duivel onder den naam van Esculapius ook antwoorden gaf, gelijk de heidense geschiedenis getuigt: en waar de gemeente der christenen allermeest werd vervolgd en verdrukt, en met grove ketterijen bestreden.
,
 die het Zie hiervan de aantekeningen Rev 1:16.
13Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.
 de troon Christus noemt deze stad hier den troon des satans, omdat de satan daar op een bijzondere wijze door afgoderij en tirannij zetelde; gelijk hierna het beest met zeven hoofden en tien hoornen de troon des draaks wordt gegeven; Rev 13:2.
,
 gij houdt Dat is, gij vreest niet mijn naam te belijden, niettegenstaande alle zwarigheden, die u daardoor overkomen.
,
 Antipas Van dezen Antipas leest men niet veel in de oude kerkelijke geschiedenis. Hier blijkt, dat hij een voornaam opziener of herder van die gemeente was geweest, die als een martelaar of getuige der waarheid van Christus, deze met zijn dood had verzegeld, tot wiens navolging hij hun dit voorbeeld voor ogen stelt.
14Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt, die de lering van Balaäm houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren.
 dat gij Dat is, onder u nog laat verkeren en leren, gelijk vs.20 wordt verklaard, zonder die door de macht van den kerkelijken ban uit het midden van u te weren; gelijk het tegendeel hiervan tevoren was geprezen in den engel der gemeente van Efeze vs.2.
,
 van Balaäm Namelijk waarvan de historie Num 22, Num 23, Num 24 beschreven is; die, daar hem God niet toeliet de Israelieten te vloeken, aan Balak den koning der Moabieten ried, dat hij hen zou verlokken tot hun afgodische maaltijden, en tot hoererij door enige dochters en vrouwen, die hij in het leger der Israelieten heeft gezonden, gelik te zien is Num 25:1, enz., vergeleken met Num 31:16; opdat zij zo in Gods ongenade zouden mogen vervallen, gelijk geschied is. Hetwelk een gans duivelse raad was, tegen welke soorten van mensen Petrus in zijn tweeden zendbrief en ook Judas hebben geschreven.
15Alzo hebt ook gij, die de lering der Nikolaieten houden; hetwelk Ik haat.
 die de Dat is, gelijk de Israelieten door den raad Bileams tot afgoderij en hoererij zijn verleid, zo hebt gij ook onder u die de lering der Nicolaïeten houden, die daar leren dat het geoorloofd is, wat Bileam aan Balak had geraden. Van deze Nicolaïeten, zie hiervoor in de aantekeningen vs.6.
16Bekeer u; en zo niet, Ik zal u haastelijk bij komen, en zal tegen hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds.
 met het Dat is, door mijn dreigementen en geestelijke macht. Zie hiervoren Rev 1:16, en 2Co 10:5-6.
17Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt.
 van het De apostel ziet hier op de kruik met manna, die in het heilige der heiligen weggezet en bewaard werd, gelijk te lezen is Exo 16:33-34; Heb 9:4, waardoor Christus, het brood des levens, die te Zijner tijd verschijnen zou, met al Zijn verdiensten en weldaden werd afgebeeld, gelijk in het brede wordt verklaard Joh 6:31, enz. Hier wordt dus beloofd de nadere gemeenschap met Christus, en genieting van alle geestelijke weldaden, ook der heerlijkheid, die Hij ons heeft verworven gelijk hiervoor vs.7, door den boom des levens beloofd is; daar het den Vader behaagd heeft dat in Hem alle volheid zou wonen, en wij in Hem volmaakt zijn; Col 1:19, en Col 2:9-10.
,
 een witten Deze is de Heilige Geest, die in ons geweten deze keurstem des Vaders overbrengt, en getuigt dat wij om Christus' wil door het geloof in Gods oordeel vrijgesproken zijn van alle zonden en straffen waarvan 2Co 1:22; een gelijkenis, genomen van de stemmingen der Grieken en Romeinen in het veroordelen of vrijspreken der misdadigers. Het veroordelen geschiedde door een zwarten keursteen, het vrijspreken door een witten. Zie iets dergelijks Act 26:10.
,
 een nieuwen Deze naam is, dat hij, die tevoren een kind des toorns en des verderfs was, nu tot een kind Gods en erfgenaam des eeuwigen levens gesteld wordt, gelijk Paulus spreekt Rom 8:15.
,
 welken Want de natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn, maar wij hebben den Geest van Christus ontvangen, opdat wij zouden weten hetgeen ons van God geschonken is. Zie Joh 14:17; 1Co 2:9-10, enz.
18En schrijf aan den engel der Gemeente te Thyatire: Dit zegt de Zoon van God, Die Zijn ogen heeft als een vlam vuurs, en Zijn voeten zijn blinkend koper gelijk:
 te Thyatire Dit was de laatste stad in Mysië tegen Macedonië, zuidwaarts van Pergamus gelegen; zie Act 16:14.
,
 de Zoon Hier noemt Zich Christus met Zijn naam, naar Zijne goddelijke natuur, gelijk hij Rev 1:13, in het gezicht zich noemt den Zoon des mensen naar Zijn menselijke natuur, omdat Hij God en mens is in één persoon. En hij schrijft zichzelf hier de eigenschappen toe, die in het beeld van zijn persoon tevoren verklaard zijn; Rev 1:14-15.
,
 blinkend Of fijn koper.
19Ik weet uw werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uw lijdzaamheid, en uw werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste.
 en dat Sommige boeken aten het woord en hier uit.
20Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij de vrouw Jezabel, die zich zelve zegt een profetes te zijn, laat leren, en Mijn dienstknechten verleiden, dat zij hoereren en afgodenoffer eten.
 weinige Namelijk in getal, hoewel zij van groot gewicht zijn, gelijk ook vs.14. En dit zegt Christus om hen te gemakkelijker en met meerderen moed tot verbetering derzelve te brengen.
,
 de vrouw Jezebel Sommigen verstaan hierdoor de secte zelf der Nicolaïeten, gelijk door de hoer van Babel hierna, Rev 17, verstaan wordt de gehele afgodische heerschappij van den antichrist. Doch dewijl Christus nu tweemaal deze secte met haar naam genoemd heeft, zo is het geloofwaardiger, dat hierdoor een zekere aanzienlijke vrouw van deze secte onder hen, die een schijn van godzaligheid had en een voorzeggenden geest roemde te hebben, verstaan wordt, die gelijk de rechte Jezebel eertijds het volk Israëls tot de afgoderij van Baäl bracht, en vervolgens ook tot hoererij, die met zulke afgoderij gewoonlijk gemengd was, ook zo door haar schijn en overredingen de christenen hiertoe, als een geoorloofde zaak, zocht te brengen, en daartoe haar huis openhield.
21En Ik heb haar tijd gegeven, opdat zij zich zou bekeren van haar hoererij, en zij heeft zich niet bekeerd.
 van hare hoererij, Namelijk geestelijke en lichamelijke, die hiervoor beide uitgedrukt zijn.
22Zie, Ik werp haar te bed, en die met haar overspel bedrijven, in grote verdrukking, zo zij zich niet bekeren van hun werken.
 ik werp Namelijk in een zware en kwellende ziekte, opdat het bed, dat haar tevoren tot wellust diende, haar nu diene tot straf en verdriet, en zij nog tijd hebbe om zich met hare kinderen te bekeren, gelijk volgt.
,
 die met Dat is, afgoderij en hoererij, als voren. Want afgoderij is ook geestelijk overspel, omdat zij den mens van God, den waren man van zijn gemeente, afkeert.
,
 in grote Namelijk òf door de straf der overheid, òf door ziekte, òf ook door wroeging van hun geweten over hun boos leven.
23En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de Gemeenten zullen weten, dat Ik het ben, Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken.
 hare Sommigen verstaan hierdoor haar discipelen. Doch daar tevoren daarvan gesproken is, zo verstaan anderen hier de kinderen, die uit deze vrouw en haar navolgers waren voortgekomen; en hier wordt zonder twijfel gezien op de kinderen, die afkomstig waren van Achab en Jezebel, die allen door het zwaard van Jehu zijn omgebracht, gelijk te lezen is 2Ki 9:22, en 2Ki 10:6, enz.
,
 dat ik Dit doet Christus daarbij, omdat de voorstanders van deze secte enige dekmantels van hare gruwelen voortbrachten, en zochten de lelijkheid daarvan onder den schijn van geestelijke verborgenheden en christelijke vrijheid, bij de eenvoudigen te verduisteren; gelijk uit vs.24 blijkt, en gelijk enige Libertijnse secten nu ook doen. Waartegen Christus zijn alwetendheid stelt in het oordelen ook zelfs van de nieren en gedachten hunner harten.
24Doch Ik zeg ulieden, en tot de anderen, die te Thyatire zijn, zovelen, als er deze leer niet hebben, en die de diepten des satans niet gekend hebben, gelijk zij zeggen: Ik zal u geen anderen last opleggen;
 diepten Dat is, de duistere verborgenheden van hun satanische leer, die zij voorwenden van den Heiligen Geest voort te komen, en waar zij anderen mede bedriegen.
,
 niet Dat is, nog niet verstaan en voor goed gekend hebben.
,
 geen anderen Dat is, geen straf, geen verzoeking, gelijk deze bij de profeten doorgaans een last genoemd worden. Anderen nemen het voor een last van ceremoniën of onderhoudingen van enige zwaardere bevelen, gelijk Act 15:10, Act 15:28 zulke bevelen een juk en een last worden genoemd.
25Maar hetgeen gij hebt, houdt dat, totdat Ik zal komen. 26En die overwint, en die Mijn werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem macht geven over de heidenen;
 mijn werken Dat is, mijn geboden en leringen; gelijk het geloof een werk Gods genoemd wordt; Joh 6:29.
,
 ik zal Deze plaats is genomen uit Psa 2:8, waar deze belofte van God den Vader Zijn Zoon Jezus Christus gedaan wordt, in welker gemeenschap Christus hier belooft, dat Hij de ware gelovigen, die volstandig blijven, ook zal inlaten, op zulke wijze als hij Rev 3:21 belooft, dat hij hun met Hem zal geven te zitten in Zijn troon, gelijk Hij gezeten is in den troon des Vaders. Zie ook Rom 8:17; Eph 2:6; 2Ti 2:12.
,
 over de Dat is, over de vijanden Zijner gemeente, gelijk de heidenen altijd vijanden van Gods volk waren.
27En hij zal ze hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb.
 Hij zal Hierdoor wordt verstaan de geestelijke macht en overwinning over al de vijanden van Christus' gemeente, die zich stellen tegen de zaligheid der kinderen Gods, waarvan zij hier de beginselen genieten door het bloed van het Lam, en het woord hunner getuigenis, hetwelk de scepter van dit rijk is, Rev 12:11, en zullen ten laatsten dage ook als koningen naast Christus de ongelovige wereld veroordelen; Mat 19:28; 1Co 6:2-3.
28En Ik zal hem de morgenster geven.
 de morgenster geven Hierdoor wordt geschikt verstaan een groter licht der kennis van Christus, die gelijk de morgenster den dag voorgaat, zo ook hier in onze harten gedurig zal lichten, totdat de zon der volkomen kennis Gods in ons zal schijnen, als God zal zijn alles in allen, 1Co 15:28. Zie ook 2Pe 1:19, en Rev 22:16; waar Christus en Zijn kennis met de morgenster wordt vergeleken.
29Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
Copyright information for DutSVVA